vrijdag 19 januari 2018

Oordeelsdag


Oordeelsdag.

Soms droom ik van het laatste oordeel, waarin een elk tot God moet gaan, en zie verlosten zonder oordeel veilig achter Jezus staan.

Engelen droegen toen ze stierven hunne zielen naar omhoog, waar ze saam voor Jezus knielen en jubelen voor des HEEREN oog.

Hunne namen zijn gevonden in het heilig boek des Lams, hun levensboek die blijft gesloten, door Zijn bloed dragen zij de krans.

Maar dan geven zee en landen op Gods bevel hun doden weer, ook het dodenrijk verbreekt haar banden en allen staan dan voor de HEER.

Dan voltrekt voor ieders ogen t’ rechtvaardig oordeel, God neemt tijd, en een ieder wordt gewogen op de weegschaal der gerechtigheid.

Één voor één komen zij nader, bekleed met onvergankelijkheid, hun levensboeken die gaan open tot het oordeel in der eeuwigheid.

Alles wordt dan voorgelezen, hoorbaar voor een ieders oor, hun gedachten, woord en werken klinken dan de hemel door.

Ik zie ze in gedachten beven, de moordenaar, de humanist, een ieder die niet wilde weten hoe kostbaar Jezus offer is.

Ik zie ze in gedachten smeken, ach lees toch niet verder HEER!
Laat het maar, ik ben zo schuldig, werp mij alleen ter helle neer!

Het is te zwaar te moeten horen alles wat ik heb misdaan, in t’ geniep, en mijn gedachten, wat heb ik U aangedaan!

De HEER zegt dan, het moet gebeuren, het oordeel moet rechtvaardig zijn, IK zou niets kunnen verbergen ook al is het nog zo klein.

En zo worden zij geoordeeld, van oud tot jong, van groot tot klein, van de mensen van de schepping tot de laatste klaar zal zijn.

Ik zie de rij steeds korter worden en ik dan zie tot mijn schrik, dat ik nader tot de troon kom staan, en ik richt van schrik mijn blik, daar waar Jezus staat en allen die voor mijn zijn heengegaan.

Ik probeer te zien of in het boek dat in Zijn hand is, ook mijn naam geschreven is.
En ik wil er niet aan denken wat er gebeurt als ik mij vergis.

Vertwijfeld sta ik dan te kijken, en de rij schuift steeds maar weer, dichter naar de grote troon toe, steeds maar dichter naar de HEER.

En zie mensen gaan ter helle, daar het eeuwig oordeel in, waar ze eeuwig moeten boeten, spijt heeft nu geen enkele zin.

Ik ben verschrikt, ik ga steeds dichter naar de troon des HEEREN toe, roep tot Jezus HEERE red mij, och mijn HEERE hoor mij toe!

Jezus kijkt nu naar de zaligen, niet naar mij ik ben zo bang, dat ik zelf mijn straf moet dragen, en moet boeten eeuwig lang.

Met een schok word ik dan wakker en lig veilig in mijn bed, terwijl het angstzweet mij van t’ lijf druipt ga ik in een diep gebed.

En ik zal bidden en zal smeken tot de HEER mij t’ laat verstaan, tot ik het zeker mag weten, dat Jezus in mijn plaats zal staan.

1 opmerking: